Een vriend becommentarieerde mijn laatste Luim als zijnde wat somber. Moet ik zeggen dat beginnen met de Singh affaire me ook niet echt vrolijk maakte. Zeker niet na alle nieuwe details die boven water kwamen. Eigenlijk raakte het me zozeer dat ik die mooie Vaderdagviering er niet bij vond passen. Maar, wanneer ‘a picture paints a thousand words’ door mijn hoofd gonst, dan komt dit beeld er automatisch bij:
Beinsdorp, 17 juni 2023. De locatie: weelderige tuin gelegen aan de Beinse Zot. Aanwezigen: de stamvader (ik), vier van de vijf zonen (een in San Francisco gebleven), vier kleinkinderen, één met vriendin, één echtgenoot, één aanstaande bruid (maker van deze foto), één oom, één tante en als mascotte golden doodle Tinley. Wat een mooie gezelschap aan zo’n lange familietafel. Gastheer en kok, alsmede uitbater van de Beinse Zot: oudste zoon Rick. Zie hem aan het einde met wat keukengerei zwaaien om indruk te maken. Maar ere wie ere toekomt, hij heeft ons meer dan verwend, ook qua geestrijk vocht. Rechts op de voorgrond zoon Kaj, waarvan niet af te lezen valt dat hij ’s ochtends op Schiphol uit San Francisco aankwam. Bikkel. Het blij makende lied ‘Toen was geluk heel gewoon’, is hier optimaal van toepassing. Het kan dus wel! Daar laat ik het bij voor wat betreft de reguliere Luim, we duiken weer terug in het verleden van Ex’pression Center for New Media, later omgedoopt tot Ex’pression College for Digital Arts. 1998 was het opwindende en creatieve geboortejaar, ook blij makend dus!
Maar moeder Jo was onverbiddelijk, “eerst school afmaken”.
Dan gebruikte ze één van haar verbluffende ‘one liners’, die me altijd zijn bijgebleven: “je kunt toch wel dansen, al is het niet met de bruid”. Oftewel, ga lekker op het toilet zingen. Immers, een douche hadden we niet, we moesten indertijd naar het badhuis. De landing op Schiphol haalt me ruw uit m’n gedachten en na alle formaliteiten staan oudste zoon Rick en vrouw Imelda me op te wachten om me naar het Havenziekenhuis te brengen. Tijdens de rit naar Rotterdam breng ik hen op de hoogte van de ontwikkelingen in de Verenigde Staten en word ik geïnformeerd over de situatie van mijn moeder, die ze onlangs nog bezocht hebben. Niet goed.
Na een klein uur komen we bij het Havenziekenhuis, en gezegd moet worden dat het er in de loop van de jaren cosmetisch niet op vooruit is gegaan. Ma reageert verheugd wanneer ze ons ziet en geeft me een dikke knuffel. Maar oh, wat is ze broos. Er is van de flinke vrouw niet veel overgebleven. Ze vertelt enthousiast dat ze binnenkort naar huis mag. “Om te sterven,” geef ik aan, onderweg naar Düsseldorf, nadat we emotioneel afscheid hebben genomen. Bedrukt komen we na zo’n twee-en-een-half uur in Düsseldorf-Hubbelrath aan, waar de hele familie in de armen gesloten wordt en Astrid er voor zorgt dat de inwendige mens ook aan z’n trekken komt. Na veel gepeins in het weekend besluit ik m’n vlucht van zaterdag de 13e naar Miami te annuleren, waar ik o.a. SoftImage zou bezoeken, een bedrijf dat software voor 3D computer animaties produceert. Want, mocht het zover komen met m’n moeder, dan wil ik er bij zijn. Allereerst informeer ik Gary die laconiek reageert: “you gotta do what you gotta do, Pete.” Inderdaad, dit moet gebeuren. Na hem wat ‘to do’ zaken te hebben aangereikt, dienen een aantal afspraken geregeld te worden. Astrid laat me met rust, ze weet dat dit een paar weken vol stress gaan worden. Ze houdt de jongens ook bij me weg, hetgeen enerzijds prettig is en anderzijds pijnlijk. Er is ook zo ‘fucking’ veel te doen. Woensdag Kasteel Moersbergen met Frans van Mackelenberg. Of je op bezoek komt bij de inquisiteur. Daarna naar het ziekenhuis, waarna Eckart me bij hem thuis in Driebergen verwacht rond 20.00. Conference calls tot het me duizelt, en vrijdag worden Astrid en ik in Lommel verwacht om het papierwerk inzake het huurhuis dat we op het oog hebben af te ronden. Zaterdag hebben mijn broers in Rotterdam afgesproken om te bezien hoe we omgaan met de situatie van onze moeder, en uit te vogelen wie voor wat zorgt. Prettig is in ieder geval dat het WK voetbal bijna begint, een evenement waar onze moeder naar uitziet. Het Nederlandse team ziet er goed uit:
Leuke dingen in woelige tijden, herkenbare gasten!
Het werken thuis in Düsseldorf, althans de eerste paar dagen, was een verademing. Tevens gaf het me nog wat tijd om afscheid te nemen van enige ex collega’s van Arcade, met name Olli Sondermann, de financiële man met wie ik het fatale reorganisatieplan kerst 1997 had opgezet. Prettige lunch, waarbij de jeugdige Sondermann me ‘herzlich’ bedankt voor alle wijze lessen. Die schopt het nog ver! Woensdag 10 juni brengt m’n trouwe (laatste maand) Mercedes me naar Kasteel Moersbergen waar de immer serieuze Frans van Mackelenberg me opwacht met een waslijst aan vragen. Oh wat zou hij er plezier in scheppen om de hele boel op te blazen. Ik bewaar, soms met de grootste moeite, mijn kalmte en kan veelal pareren waar hij mee aan komt zetten. Maar onaangenaam is het, en ik vraag me in alle eerlijkheid af welke chemie er tussen zo’n kerel en Eckart überhaupt kan zijn. Uiterst koel nemen we afscheid van elkaar en ik neem me stellig voor om bij Eckart een boekje over hem open te doen. Op naar Rotterdam nu, wederom het Havenziekenhuis. Aan de situatie van ma is niet veel veranderd, broos maar toch nog zo scherp als een scheermes. Ze hoopt maar dat de bloembakken aan het balkon goed door de buren onderhouden zijn. We babbelen wat over vroeger, en met name ook over haar schrijftalent. Voor het Charlois’ Kinder Operettekoor Sylva, opgericht in het bevrijdingsjaar 1945, had ze de tekst voor de Oosterse Operette ‘Ali Baba en de 40 Rovers’ geschreven. Ma’s jongere broer Henk heeft me indertijd de verfomfaaide pagina uit het programmablad gegeven. Omdat ik zo bewaarderig ben! En die heb ik meegenomen om haar op te beuren.
Haar ogen lichten op: “dat was de première, ergens in november 1947, in het Colosseum Theater aan de Beijerlandselaan,” weet ze nog.
Ze glimt nu ze er weer aan denkt. “Hoe kom je daaraan,” vraagt ze nieuwsgierig. Ik leg haar uit dat Oom Henk mij een en ander van de familie gegeven heeft, waar dit ook bij zat. “Die Henk, altijd een boekhouder gebleven,” zegt ze met een halve grijns. “Is er een mogelijkheid in het ziekenhuis zaterdag naar Nederland-België te kijken ma,” vraag ik haar in alle ernst. Dat is in haar straatje. “Die eerste wedstrijd tegen de Belgen mag je niet missen hoor,” fluister ik in haar oor terwijl ik ze een afscheidskus geef. “Reken maar van yes, jongen,” wuift ze me na. M’n auto de Maasboulevard opsturend ben ik opgelucht dat ze nog zo pittig reageert, overigens met de wetenschap dat haar toneelspel net zo goed is als haar Ali Baba werk. Wat had ze er graag in doorgegaan. Maar ja, het leven was na de 2e wereldoorlog niet zo eenvoudig. Aangekomen in Driebergen ontvangt Eckart me zoals alleen Eckart kan.